Algemene wet inzake rijksbelastingen art. 80 ( tekst 2013)
80
Opsporingsbevoegdheid bij fiscale delicten 1 Met het opsporen van bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvorderingbedoelde personen, de ambtenaren van de rijksbelastingdienst belast.
Verbalisering en het verdere verloop 2 In afwijking van de artikel 156 van het Wetboek van Strafvorderingworden alle processen-verbaal betreffende bij de belastingwet strafbaar gestelde feiten ingezonden bij het bestuur van ’s Rijks belastingen. Het bestuur doet de processen-verbaal betreffende strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is binnengetreden, met de inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de bevoegde officier van justitie. De overige processen-verbaal doet het bestuur, met de inbeslaggenomen voorwerpen, toekomen aan de officier van justitie, indien het een vervolging of verdere vervolging door deze wenselijk acht.
Afdoening door belastingdienst 3 De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening weder in handen van het bestuur van ’s Rijks belastingen te stellen, hetwelk daarmede alsdan kan handelen overeenkomstig artikel 76 .
Strafvervolging 4 Het bepaalde in artikel 148, tweede lid, van het Wetboek van Strafvorderingvindt geen toepassing in zaken, waarin het bestuur van ’s Rijks belastingen het proces-verbaal niet aan de officier van justitie heeft doen toekomen.